De tegendraadse bezetenheid van Molitor
Tegendraadsheid en bezetenheid hebben in het Nederlands veel slechte connotaties. Ongewoon zijn en fanatisme blijken moeilijk te combineren met de Hollandse hang naar ‘gewoon doen’ en nuchterheid. Dwarsliggen en geobsedeerdheid zijn moeilijk te rijmen met de Nederlandse angst om ‘anders’ en ‘ongezellig’ te zijn. Jan Molitor leek ‘tegendraadsheid’ aangeboren en hij was bezeten door vele dromen en illusies. Hij droomde van een universele taal, van en nieuwe beeldend-literaire kunst en van een betere wereld met gelijke rechten voor iedereen. En bij deze dromen bleef het niet. Freiherr von Molitor, zoals Aimé van Santen zich, tooiend met de achternaam van zijn moeder, in een mengeling van krijgshaftigheid en ironie graag noemde, heeft van omstreeks 1960 tot 1988 (het jaar waarin hij stierf), met alle middelen die hem ten dienste stonden, zich aan de realisering van zijn dromen gewijd. In dit artikel wordt niet ingegaan op Molitors taaltheoretische bemoeienissen noch op zijn ideeën betreffende een meer democratische samenleving zijn - zoals zijn bemoeienissen betreffende de door hem in 1972 opgerichte Noodfaculteit – en evenmin op zijn vertalingen uit het Tsjechisch en andere publicaties. Deze tekst beperkt zich tot Molitors streven taal en beeldende kunst te combineren. Zijn beeldend werk wordt op drie manieren aan de orde gesteld. Ten eerste: wat schreef de kunstenaar zelf over zijn werk, ten tweede: wat waren de reactie van zijn tijdgenoten, met name de kunstcritici en ten derde: hoe kijkt de auteur van dit artikel er nú tegenaan.
http://freepdfhosting.com/5a92125b57.pdf
Thursday, March 18, 2010
Subscribe to:
Posts (Atom)